Hoe gaan we om met ons historische erfgoed? | opinie

De Ichthuskerk (de voormalige gereformeerde kerk) in Heeg wordt verbouwd; er komen appartementen in. Foto archief LC/Niels de Vries
Thema’s te over voor de komende verkiezingen van de Provinciale Staten. Stikstof, de schijnbare tegenstelling stad en platteland, Holwerd aan Zee en de Lelylijn houden de gemoederen bezig. Een van de onderwerpen die echt meer aandacht behoeven, is het Fries historisch erfgoed. Het lijkt goed te gaan met ons monumentenbestand en het gevoerde erfgoedbeleid. Maar is dat wel zo?
De laatste decennia heeft een ommekeer plaatsgevonden wat betreft aandacht, zorg en beleid voor ons erfgoed. In de jaren vijftig tot en met zeventig gingen talloze kenmerkende gebouwen nog tegen de vlakte; we zouden ze nu grotendeels hebben gekoesterd. Gemeenten en eigenaren gingen rücksichtslos om met architectonische waardevolle panden, want appartementenbouw in binnensteden voor één- en tweepersoonshuishoudens was beleidsbepalend, evenals volop ruimte voor kantoren.
Nieuwe verkeersoplossingen en ruilverkavelingen doorbraken de gebouwde en landschappelijke structuren. De moderne vooruitgang eiste zijn tol.
Sinds 1985, het jaar dat de Wet op de Stads- en Dorpsvernieuwing (WSDV) inging, heeft er een kentering plaatsgevonden in de waardering van historisch erfgoed. Niet alleen door publieke belangstelling, maar ook door gemeenten en provincie. Veel aandacht voor de restauratie van panden en het aanwijzen van beschermde dorps- en stadsgezichten was het resultaat. De ruimtelijke kwaliteit van stad, dorp en landschap kwam nadrukkelijker in beeld.
Hoe is het nu? In collegeprogramma’s van gemeenten en provincie staan warme teksten over het belang, herstel en behoud van erfgoed. Waardevolle rijksnota’s worden in provinciale beleidsplannen verwerkt. Het rood (gebouwde omgeving) en het groen erfgoed (landschap, parken, tuinen) worden als geheel in onderlinge samenhang en zogenaamde ensembles gezien. Dus het zijn van een monumentaal gebouw of het om boerderijen, stadswoningen, kerken, molens of kastelen gaat, wordt mede bepaald door ontwikkelingsgeschiedenis, omgeving, zichtlijnen, landschap en natuur. Dus in visie zijn we de laatste decennia een stuk verder tot inzicht gekomen hoe we met de monumentale omgeving moeten omgaan.
Leegstaande kerken
Visies en beleid kun je opschrijven en vaststellen, maar de praktijk is lastiger. En juist nu komt het rood erfgoed in gevaar. Het meest pregnante voorbeeld zijn de leegstaande en komende monumentale kerken. Het is onmogelijk om ze alle over te doen aan de Stifting Alde Fryske Tsjerken, want ook die zal er een functie aan moeten verbinden om ze voor de toekomst te behouden. Wat gebeurt er met het zeldzame meubilair dat nog in oude kerken te vinden is, zoals fraai houtsnijwerk, herenbanken of historische rouwborden en wat gebeurt er met de zwijgende orgels?
Dan zijn er oude boerderijen die op de markt komen, vaak nog met uniek gedetailleerde interieurs. Hebben historische molens nog een plek in de toekomst? Wat wordt de toekomst van de staten en stinzen, de historische woonhuizen voor adel en patriciaat? Het meeste is in de 19de eeuw rigoureus afgebroken, maar de staten en stinzen die we nog hebben zijn juweeltjes. Voor eigenaren is het amper op te brengen om ze te beheren.
Daarnaast zijn er gebouwen die vrijkomen en die geen kans hebben gehad om rijks-, provinciaal of gemeentelijk monument te worden maar die bijzonder kenmerkende architectuur vertonen en die onderdeel zijn van ons cultureel religieus erfgoed, zoals de voormalige gereformeerde kerken (bijvoorbeeld in Heeg en Lollum). Stifting Alde Fryske Tsjerken neemt ze niet over, die ontfermt zich alleen over alleen rijksmonumenten.
Geen erfgoedbeleid
Bij verreweg de meeste Friese gemeenten heeft erfgoedbeleid geen echte prioriteit. Economische en agrarische belangen en woningbouw gaan voor. Dat houdt in dat erfgoed vaak het loodje legt. Ondanks goedbedoelde zinnen in collegeprogramma’s over het belang, is er bestuurlijke moed voor nodig om daadwerkelijk op te komen voor het behoud ervan.
Er zijn nogal wat recente kwesties te noemen in Friesland waarbij het echt misgaat. Sloop van enkele wâldhúskes is er een actueel voorbeeld van (burgemeester en wethouders verlenen daar een vergunning voor), maar ook het bouwen van een complete nieuwbouwwoning voor een monumentale kerk, waarvoor het bestemmingsplan door de gemeenteraad gewijzigd moest worden. Zo zijn er helaas meerdere voorbeelden.
Maar het echte probleem zit dieper. Binnen de gemeentelijke taken én organisatie heeft monumentenzorg nauwelijks prioriteit, is het een ondergeschoven kindje. Het ontbreekt aan geldelijke middelen en aan voldoende ambtelijke deskundigheid. Ambtenaren doen het er een beetje bij, meestal een paar uren per week. Of er wordt deskundigheid ingehuurd, vooral op basis van de noodzakelijke procedurele verplichtingen. Beleidsinhoudelijke werkzaamheden komen niet in beeld. En dan spreken we alleen nog maar over de instandhouding van de rijksmonumenten.
Enkele gemeenten voeren wel een actief monumentenbeleid en hebben een gemeentelijke monumentenlijst opgesteld. De meeste echter niet. Deze kijken daarvoor weg, want men is bang dat dat dit gemeentelijke subsidie en veel extra ambtelijke inzet vraagt. Men gebruikt dan een bekend maar allang achterhaald argument, dat het aanwijzen en handhaven van een gemeentelijk monument de bewoners doet afschrikken, die zouden dat vanwege geld en regelgeving niet willen. Maar een monumentaal pand, mits goed onderhouden en beheerd, levert letterlijk meerwaarde op. Mensen willen daar juist wél wonen.
Opvallend daarbij is de doorslaggevende rol die de voor erfgoed verantwoordelijke wethouder speelt. Als zij/hij hart heeft voor de ruimtelijke kwaliteit en het monumentale karakter van de gemeente, dan leidt dit al snel tot een actief erfgoedbeleid. Dan worden voldoende en deskundige ambtenaren ingezet die dit beleid handen en voeten geven en de inwoners van de gemeente overtuigen van het belang van de aanwezige historische omgeving.
Wettelijke taak
De provincie Fryslân voert wel en zeker op papier een stevig monumentenbeleid. Subsidies voor erfgoedorganisaties en restaurerende inwoners worden beschikbaar gesteld. Tegelijkertijd is de provincie om dezelfde redenen als de gemeenten huiverig voor het opstellen van een lijst van kenmerkende provinciale monumenten. Een zelfde huiver bestaat voor het uitvoeren van de belangrijke taak die de provincie heeft als het gaat om het toezicht houden of gemeenten hun wettelijke taken op het terrein van de monumentenzorg adequaat vervullen.
Voor de directe toekomst zal het bepalend zijn hoe de provincie, maar vooral ook de gemeenten inhoud gaan geven aan de nieuwe Omgevingswet die op 1 januari 2024 van kracht wordt. Deze wet kent als verplichting voor de gemeenten om voor de gehele gemeente een ‘omgevingsvisie’ en als uitwerking daarvan een ‘omgevingsplan’ op te stellen. In deze plannen moet het gemeentelijke erfgoed en ruimtelijk kwaliteitsbeleid worden vastgelegd in uitspraken over wat van belang is en hoe daarmee omgegaan moet worden.
Op welke wijze en in welke mate daar inhoud aan wordt gegeven, is aan iedere gemeente zelf. Dat geeft kansen maar ook bedreigingen voor het gebouwde erfgoed en de kwaliteit van het landschap.
Voor de provincie die zich beroept op de uitspraak ‘Friesland de mooiste provincie van Nederland’, ligt hier dan ook een fikse taak en verantwoordelijkheid.
Ap Timmermans uit Leeuwarden is voorzitter van de Stichting Interieurs in Fryslân. Bearn Bilker uit Aldwâld is voorzitter van de Stichting Staten en Stinzen.