Alles in de wereld leek stompzinnig, tegen mij gekeerd en volstrekt willekeurig neergekwakt | Joost Oomen leest een Jubel
Nu spreek ik die vriend bijna elke week, maar meestal gaat het gesprek over wie van ons bier haalt of een bakfiets huurt om weer de volgende vriend te verhuizen. Maar dit keer zouden we praten over datgene wat voor ons allebei het allerbelangrijkste is in ons leven: gedichten.
Al snel kwam het gesprek op mijn lievelingsbundel, Poëzie van de Azteken . Die bundel is gevuld met vijftien gedichten van anonieme Azteekse dichters, bij elkaar gebracht door een 14de-eeuwse monnik die zoveel mogelijk van de Azteekse cultuur had proberen te redden van Spaanse conquistadores. Een van die gedichten gaat over de geboorte van visjes van smaragd en gloedvol vertelde ik over het wonder dat ook de Azteekse dichters, mijlenver verwijderd van de Europese literatuurtraditie, iets in hun poëzie stopten dat ook hier gebruikt werd, iets wat ik ook nog gebruik: dat wanneer je twee dingen die niets met elkaar te maken hebben bij elkaar zet (visjes en smaragd, winegums en gele sokken of de maan en sinaasappels) er iets van betekenis ontstaat. Een gevoel.
Mijn eerste gedichten schreef ik toen ik puber was. Zoals het voor elke puber voelt, leek alles in de wereld stompzinnig, tegen mij gekeerd en volstrekt willekeurig neergekwakt. De stad van mijn jeugd, Sneek, was zo’n kerstglobe waarin sneeuw hoort rond te dwarrelen, alleen was deze sneeuw plakkerig en grijs, was het stalletje gestolen. Totdat ik gedichten ging lezen. En daarna schrijven. Opeens zong de mier met de hagelstenen waar hij tussendoor kroop! Opeens hoorde de natte stoeptegel bij het uitgevlekte stoepkrijthuis op zijn buik! Alles om mij heen voelde opeens niet lukraak, maar juist geladen. De vergeten banaan op de wipkip riep ‘poëzie, poëzie!’ tegen mij. De sneeuw in de globe begon te smelten en te stormen tegelijk en ik kocht elke dichtbundel die ze in de boekhandels van Sneek voorhanden hadden.
,,Ja’’, beaamde mijn vriend, ,,daarom lees ik graag dichters uit de Middeleeuwen. Die voelden dat ook.’’
Gedichten maken is als dat moment dat je als klein kind voor het eerst met houten treintjes speelt en bemerkt dat de magneetjes van twee locomotiefjes niet aan elkaar te koppelen zijn. En dat je vervolgens met die vreemde kracht begint te spelen. Je merkt dat er iets tussen die twee treintjes zit, maar wat het is en hoe het werkt, weet je nog niet.
Hoe heerlijk is het dan om erachter te komen dat één van je beste vrienden ook al jaren met datzelfde speelgoed speelt. Hoe heerlijk is het om een bundel open te slaan met gedichten van Azteken, om erachter te komen dat ook zij houten treintjes hadden. En ik hoop dat mijn bundel over zes eeuwen bij een puber terechtkomt, die die bundel openslaat en mijn twee locomotiefjes herkent. Het zal de wereld voor die jonge dichter opeens een stuk minder lukraak doen voelen.