Over maffe humor en liefde | column 'Denkwijzer' van René Diekstra
Het is een vraag die ik mij al vaak gesteld heb, te weten: is humor een kwestie van intelligentie? Het is wel duidelijk dat het begrijpen van moppen niet zelden een bepaald soort intelligentie vereist, die niet iedereen gegeven is. Mis je die dan gaat de grap niet alleen aan je voorbij, maar kun je ook gewoon stom overkomen.

René Diekstra. Foto: Marcel Jurian de Jong
Twee voorbeelden. Er lopen twee leeuwen door de Kalverstaat. Zegt de een tegen de ander: „Raar joh, ze zeggen dat het hier altijd zo druk is.”
Even verderop komen in de rosse buurt twee prostituees elkaar tegen. Vraagt de een de ander: „Wat vraag jij aan Sinterklaas?” Antwoord: „Zelfde prijs.”
Beide moppen kun je nou niet direct als bewijs van hoogbegaafdheid kwalificeren, maar om ze te begrijpen vereisen ze wel een zekere flexibiliteit in het omgaan met de betekenis van woorden. Doel ervan is een verrassende associatie of betekenis te hechten aan iets, iemand of een bepaalde groep. Dat kan heel lief bedoeld zijn, maar ook juist discriminerend, beledigend of zelfs agressief.
Een ‘lief’ voorbeeld is dat van de blinde man die na een verhuizing zijn ochtendbroodjes bij een bakker met een ander assortiment moet halen. Al na een paar dagen kiest hij niets anders dan maanzaadbroodjes. „Vindt u ze zo lekker?” vraagt de bakker. Waarop de man antwoordt: „Nou eerlijk gezegd, ik vind vooral de verhaaltjes erop zo leuk.”
Maar zo lief zijn veel moppen niet. In Freuds woorden in zijn boek Der Witz und das Unbewuste (De mop en het onbewuste) zijn ze niet zelden veroordelend of vijandig om stoom af te blazen, want dat zou helpen agressief of relatie-ontwrichtend gedrag tussen mensen te voorkomen. Denk aan Joden-, Belgen- en Russenmoppen (Ik vroeg mijn Russische kennis: „Hoe gaat het?” Zijn antwoord: „Ik mag niet klagen”).
Maar ook achter onschuldiger lijkende moppen blijkt ‘ondergronds’ vaak een kritische of afwijzende houding ten opzichte van belangrijke anderen of toestanden schuil te gaan. Voorbeeld, man tegen collega: „Ik heb werkelijk een sprookjeshuwelijk. Als ik ‘s avonds thuiskom zit er altijd een heks op de bank.” Of, dichter bij Freud: „Ze zeggen dat je een Freudiaanse verspreking begaat als je het een zegt maar in werkelijkheid je moeder bedoelt.”
Veruit de meeste moppen gaan over mensen uit de directe omgeving van betrokkenen en bevatten spotternij die pijnlijk kan zijn voor wie de schoen past. Maar om het predicaat humor te verdienen mag het pijnlijk zijn. Alleen niet gemeen ondermijnend en altijd met een empathisch-komische ondertoon.
Voorbeeld: een vrouw met zwaar overgewicht consulteert haar arts met de vraag wat ze het best kan doen om af te vallen. De dokter raadt haar aan deel te nemen aan een schoonheidswedstrijd. „Maar helpt dat dokter?” vraagt de vrouw verbaasd. Waarop de dokter antwoordt: „Ik wed dat u als eerste afvalt.”
Wat moet je met zo’ n maffe mop? Ik zeg: bedenk dat goede humor ook een eigenschap van het hart is, net als liefde, en wie niet veel verder komt dan maffe humor ook in de liefde weinig is gevorderd.
diekstra.rene@gmail.com